De digitale reiziger (148b)
Letbane, S-tog en Deense Neuzen; Denemarken per rail (2)

< < < Deel 1 al gelezen?



Kaart
: Leif Jørgensen, door mij van nadere teksten voorzien
Overgenomen van Wikipedia: Danske Statsbaner

Het railnetwerk in Denemarken. Dikke rode lijnen: DSB; dunne groene lijntjes: regionale vervoerders.
Waar Kopenhagen staat, bedoel ik eigenlijk: de hele hoofdstedelijke regio, de handpalm met 5 vingers; ik kom er nog op terug.
1: de brug over de Kleine Belt, 2: de brug over en tunnel onder de Grote Belt, 3: de verbinding over de Sont naar Malmö,
4: de veerboot Rødby – Puttgarden over de Fehmarnbelt, niet meer in gebruik voor het transport van treinen.


Over de Sont



Købnhavn Lufthavn

2 dagen na mijn eerste rit naar Kopenhagen stap ik opnieuw in de trein naar de Deense hoofdstad. Het is maandag 11 september 2023; de zondag slaan we even over, maar die komt later nog aan de orde.

Met de Grote Belt heb ik in deel 1 al kennis gemaakt. Deze keer wil ik ook over de Sont, de zeestraat die Denemarken scheidt van Zweden. De Sont heet Øresund in het Deens en Öresund in het Zweeds.

De auto- en treinverbinding over / onder de Sont is geopend op 1 juli 2000, 3 jaar na de verbinding over de Grote Belt. Vóór 2000 moest men zich voor de overtocht behelpen met een veerpont. Er vaart nog steeds een pont over de Sont, 50 km ten noorden van de nieuwe brug/tunnel, nl. tussen Helsingør (Denemarken) en Helsingborg (Zweden). Op dat punt is de Sont slechts 5 km breed, maar de brug / tunnel overbrugt een waterplas van 16 km.

Vanaf het eiland Amager aan de Kopenhagense kant loopt er een 4 km lange tunnel naar het kunstmatige werkeiland Peberholm, met aparte buizen voor de trein en de auto. Op het langwerpige Peberholm loopt de spoorbaan nog eens 4 km parallel aan de autoweg. Daarna volgt een brug van 8 km lengte, totdat de Zweedse stad Malmø bereikt is.

Die brug bestaat uit 2 etages. De bovenste is voor het autoverkeer, de onderste voor de trein. De treinverbinding over de Sont maakt deel uit van de 38 km lange spoorlijn Kopenhagen H – Malmö Centralstation (Øresundsbanen) die onder andere de luchthaven van Kopenhagen aandoet op het eiland Amager.

Ik heb het allemaal al heel lang van te voren op- en uitgezocht, maar vandaag ga ik het echt meemaken. Uit Odense neem ik de trein van 8:53 naar station København Lufthavn. Ook vandaag is deze trein weer overvol. Vrijwel alle stoelen zijn gereserveerd, maar ik zit op de plek van iemand die van Fredericia naar Kopenhagen had gewild, en niet is komen opdagen. Hopelijk niets ernstigs gebeurd…

Het eerste stuk volgen we de route van zaterdag, dus vanaf Ringsted over de nieuwe hogesnelheidslijn via Køge. In 1:10 uur rijden we non-stop vanuit Odense naar Kopenhagen H.

Vanmorgen is het even gedaan met de nazomer. Het is donker, kil en het motregent. In de nevel oogt het Deense landschap nog saaier dan anders. Maar boven de Grote Belt laat de zon zich alweer zien.

Op Kopenhaven H loopt de trein grotendeels leeg en blijven alleen nog de reizigers met koffers over, de luchtreizigers voor de Lufthavn. We maken kop - zie ik, nu ik bij het schrijven van dit stukje op de kaart kijk. Onderweg viel het me geloof ik niets eens op. Zo viel het me zaterdag, toen ik in deel 1 de metro nam naar Ørestad, niet op dat daar ook een spoorwegstation was, waar de spoorbaan de metro kruist.


Øresundsbanen

Kaart: OpenStreetmapContributors, overgenomen van Wikipedia Spoorlijn Kopenhagen – Malmö, en door mij voorzien van extra verklarende teksten.




Via een tunnel koersen we naar Amager. Deze IC stopt niet in Ørestad, evenmin als op station Tårnby. Al snel bereiken wij het eindpunt van deze trein, København Lufthavn.

Het ondergrondse Station Lufthavn, in de Kopenhagense wijk Kastrup, is geopend in 1998, toen nog alleen voor nationale treinen. In 2000 werd de Øresundspoorweg in gebruik genomen.

De IC van 10:42 naar Göteborg staat aangekondigd. Dit is weer zo’n avonturentrein: een trein naar een land waar ik nog nooit geweest ben. Er rijden per uur 4 treinen over / onder de Sont, in een 20-20-10-10 minutendienst. Daarvan rijdt er één naar Göteborg en de andere 3 naar andere bestemmingen in Zweden. Bovendien gaan er per dag 5 rechtstreekse treinen naar Stockholm.

Dat is een vrij groot aanbod voor een grensoverschrijdende verbinding. Maar in de ogen van de gemeenten Kopenhagen en Malmö is het nog niet voldoende. Een echt hoogfrequente verbinding zou de regio’s aan weerszijden van de Sont verder aaneen moeten smeden. Men denkt aan een nieuwe lijn van de Kopenhagense metro, onder de Sont door naar Malmö.

De rit van het laatste station in Kopenhagen naar het eerste in Malmö zou dan hooguit een stijf kwartier duren en de frequentie zou opgevoerd kunnen worden tot de 2-minutendienst die bij de metro van Kopenhagen gangbaar is.

Her plan circuleert al langer, maar aan beide zijden van de Sont deinst men wel terug voor de aanlegkosten van tientallen miljarden kronen. Je zou – een gedachte die me zo maar invalt – kunnen beginnen met een strakke 10-minutendienst met treinen, 6 per uur in plaats van 4.

Over de reis door de 4 km lange tunnel naar het kunstmatige eiland Peberholm weet ik niet zo gek veel te vertellen; net zoals overal ter wereld zie je weinig in deze tunnel. Peberholm zelf, pepereiland, hebben ze zo genoemd met een knipoog naar het nabijgelegen natuurlijke eiland Saltholm (zouteiland). Saltholm is nauwelijks bewoond en heeft volgens de laatste opgave welgeteld 2 inwoners op een oppervlak van 16 km2.

Daarna de 8 km lange brug. Die heeft een dak. Daarboven rijden de auto’s, 12.000 per dag. Er geldt een pittig tolbedrag van ca. 55 euro. Een enkeltje Kopenhagen – Malmö met de trein kost ongeveer een tientje.

Ook de Sont vertoont vandaag geen enkel rimpeltje. Aan de Zweedse kant is het tolplein waar automobilisten hun kronen kunnen offeren. Daar in de buurt is ook de stroomscheiding. Deense en Zweedse treinen rijden op verschillende soorten stroom, andere voltages of zoiets. Er zijn 2 dingen op deze wereld waar ik nooit iets van zal begrijpen: elektriciteit en het liefdesleven van de homo sapiens.

Een ander verschil tussen de 2 spoorwegen: in Denemarken rijden de treinen rechts en in Zweden links. De auto’s deden dat vroeger ook in Zweden, maar in 1967 zijn ze in één nacht overgegaan op rechts rijden.

Bij de spoorwegen is die verandering nooit doorgevoerd. Tussen Kopenhagen en Malmö Centraal rijden de treinen rechts. Pas een eind voorbij Malmö kruisen de sporen elkaar via een fly-over.

Brug over de Sont, op een luchtfoto, gemaakt boven Amager. Op de voorgrond het eiland Peberholm, op de achtergrond de Zweedse kust.

Foto: Nick-D, overgenomen van Wikipedia Sontbrug (Kopenhagen - Malmö)


Toch fotograferen in Malmö



Malmö Centralstation

Bij het eerste station op Zweedse bodem, Malmö Hyllie, vindt de douanecontrole plaats die eigenlijk al heel lang geleden was afgeschaft. Beide landen zijn Schengenlanden. Maar er was laatst iets met het verbranden van de Koran.  In de trein wordt iedereen verzocht, zijn paspoort of ID-kaart gereed te houden voor controle – die niet zal plaatsvinden. Wel loopt er een douanier met een hasjhond door de trein.

Na station Huilie volgt nog het station Triangelen en dan rijden we het hoofdstation van Malmö binnen, Zwedens 3e stad, na Stockholm en Göteborg.

Eigenlijk wil ik meteen alweer terug; ik heb vandaag ook de S-tog van Kopenhagen nog op mijn programma. Maar ik besluit tot een fotorondje door Malmö, een wat bekommerd fotorondje.

Een jaar of wat geleden las ik namelijk iets over een fotografeerverbod dat in Zweden van kracht zou worden. Het ging om een nieuwe wet in een land waar geloof ik toch al vrijwel alles behalve ademhalen bij de wet verboden is. Zo’n beeld heb ik van dat land, terecht of ten onrechte.

Je zou dan op straat toestemming voor een foto moeten vragen aan iedereen die zich in je beeld bevindt; niet erg praktisch. Het was zogenaamd een kwestie van privacy, maar journalisten vreesden dat het de regering alleen maar om een persbreidel te doen zou zijn.

Naar aanleiding van dat bericht schreef ik dat Zweden het laatste communistische bolwerk van Europa was en dat ik er absoluut nooit heen zou willen. Goed, hier loop ik dan op Zweedse bodem, zij het op het uiterste puntje van dan immense land.

Ik kan dat citaat nergens meer vinden en weet ook niet meer in welk verband ik het schreef – als ik het al niet geschreven had zonder enig verband met het voorafgaande, want daar deins ik ook niet voor terug. Ik heb op het web ook niets meer kunnen vinden over een fotoverbod. Het lijkt erop dat die wet nooit van kracht is geworden.

Toch trek ik mijn mobieltje pas als ik andere mensen zie fotograferen bij deze geinige beeldengroep van een fanfare. Hij heet Optimistorkester, een werk van Yngve Lundell dat hier werd geplaatst in 1985 om de totstandkoming te vieren van het eerste autovrije winkelgebied in Zweden.




Het is het populairste foto-object in Malmö, vermoedelijk omdat die optimistische muzikanten niet zullen protesteren tegen fotograferen. De statige gebouwen op mijn wandeling doen dat ook niet. Bij het fotograferen van het Stadhuis heb ik al mijn schroom al afgelegd, en portretteer het zonder toestemming te vragen aan de mensen op het plein die op bankjes zitten. Ik vind: als je niet op de foto wilt, moet je niet gaan zitten voor een monumentaal gebouw.

Ik rust even uit in een donker, wat treurig parkje, verder vooral bezocht door junkies en zwervers. Er lopen een paar types rond die zich niet zouden hoeven schminken als ze een rol zouden spelen in een horrorfilm over zombies.

Stadhuis


Het fort van Malmö

Foto: Jorchr, Overgenomen van Wikipedia Malmöhus (kasteel)


Als het niet zou zijn gaan miezeren, was ik nog een paar stappen verder gelopen naar het 16e-eeuwse fort van Malmö, hierboven op zo’n foto die je zonder meer mag jatten uit de Wikipedia. Via het winkelgebied loop ik terug naar het station.

Malmö heeft, in tegenstelling tot Stockholm en Göteborg, geen tramnet, maar wel heel erg lange stadsbussen in schelle kleuren. Dit uit 3 geledingen bestaande bakbeest kwam uit de Vlaamse van Hool-fabrieken en is een broertje van wat rond Brussel rondrijdt als Ringtrambus.

Ik heb rondgelopen op 2 vierkante kilometer van een land dat er 450.000 telt. Maar niemand zal me kunnen afstrijden dat ik in Zweden geweest ben. Ik sluit niet uit, dat ik er nog een keer terugkom. Onbekend maakt onbemind. Ik zou ooit iets meer over het land willen weten dan dat Pippi Langkous ervandaan komt, net als IKEA, Björn Borg, ABBA, het verschijnsel: ombudsman, Husqvarna naaimachines (uit Zwééden, trimóótion) en Volvo automobielen.

De laatste naam is geen Zweeds, maar Latijn, en betekent: ik rol. Ik neem de trein en rol ermee terug naar Kopenhagen. De trein wordt op het perron van Malmö aangekondigd als rijdende naar ‘Tsjeubenhahn.’

Aha, nu hoor ik het zelf, met mijn eigen oren: de ‘k’ wordt in het Zweeds inderdaad uitgesproken als ‘tsj’. Mijn generatie wist dat eigenlijk al sinds de Zweedse voetballer Ove Kindvall bij Feyenoord speelde (1966-1971). De bekendste voetbalcommentator uit die tijd, Herman Kuiphof, stond er altijd op om de namen van buitenlandse sporters uit te spreken zoals die in hun eigen taal klonken.

Kindvall werd dus, helemaal correct, Tsjiendval. Maar die naam groeide uit tot een nationaal lachsucces. Iedereen had het erover. Herman Kuiphof zelf werd natuurlijk meteen omgedoopt tot Herman Tsjuiphof. En toen Feyenoord in 1970 de Europacup I veroverd had – met in de finale de winnende goal van Tsjiendval – kopte een voetbalweekblad: ‘de tsjup in de Tsjuip’ (de cup in de Kuip). De huldiging van het zegenvierende elftal vond plaats op de Tsjoolsingel.

6 maal Malmö

Terug in Kopenhaven stap ik uit bij station Lufthafn en pak metrolijn M2 naar de binnenstad, de enige lijn die ik afgelopen zaterdag nog niet gedaan had. Voor dit ene ritje trek ik voor 20 DKK (ca. 2,80 euro) een enkeltje uit de automaat.

M2 heeft zijn beginstation op de luchthaven. Aangekomen toeristen uit het buitenland haasten zich om een plekje op de voorste bank te veroveren, waar je dat riante uitzicht heb op de baan voor je. Maar de Kopenhagenaars zijn al helemaal blasé van hun unieke metro en laten zich op een willekeurige stoel neerploffen.

Bij Kongens Nytorf stap ik over voor het hoofdstation van Kopenhagen. Daar begint mijn rit met de S-tog die ik voor deze middag gepland heb.


Handpalm en 5 vingers: S-tog Kopenhagen

De S-tog van Kopenhagen (een soort Sprinter, die in Duitsland S-Bahn geheten zou hebben) onderhoudt de verbinding tussen Kopenhagen en de omliggende dorpen en steden, binnen een straal van ongeveer 40 km. Hij bedient daarmee de Regio Hoofdstad (Region Hovedstaden) waar 1/3 van alle Denen wonen op 7% van de oppervlakte van het land.

Een dichtbevolkt gebied, dus. Het is ontwikkeld volgens het Vingerplan. Dat heeft niets te maken met waar je misschien denkt dat het mee te maken heeft.

Het plan dateert van de periode direct na WO II. De planlogen zagen de Regio Hoofdstad als een handpalm met 5 vingers. De handpalm is dan de stad Kopenhagen met de enclave Frederiksberg. De 5 vingers: lange, smalle gebieden waar veel gebouwd zou worden aan weerszijden van bestaande spoorlijnen. De gebieden tussen de vingers in werden groene, landelijke zones.



Kaart: NordNordWest, overgenomen van Wikipedia, S-tog

Bekijk het kaartje van het S-tog-net, en je ziet het voor je. De S-tog is veel ouder dan de Metro. Al in 1934 werd de eerste lijn, naar Klampenborg, in gebruik genomen. Dat is tegenwoordig het eindpunt van lijn C, de bruine lijn op de kaart. De tak naar Klampenborg is erg kort, vergeleken met de andere, en vormt feitelijk de 6e vinger, een soort bij-pink.

Het S-tog-net werd na de oorlog snel uitgebreid. Tegenwoordig is het 155 km lang. Het telt 85 stations en 7 lijnen, meestal 2 per vinger, waarvan er dan soms één alleen in de spits rijdt. Sommige treinen rijden als sneltrein en stoppen alleen op de belangrijkste stations. Van maandag tot / met zaterdag overdags kun je op elk station minstens 6 keer per uur instappen.

Een buitenbeentje is lijn F (lichtbruin). Die rijdt een stukje ten westen van het centrum van Kopenhagen en verbindt de vingers onderling. Hij heet Ringbanen, maar loopt, in tegenstelling tot wat de naam suggereert, niet helemaal rond.

De S-tog vervoert 360.000 reizigers per werkdag; evenveel als de metro van Kopenhagen en ook evenveel als alle andere treinen in Denemarken bij elkaar.

Aangezien de S-tog een trein is, mag ik er op mijn Interrail-kaart mee reizen. En dat ga ik nu in dit resterende stuk middag ook doen.

Ik kies lijn B (groen): Høje Taastrup – Kopenhagen – Farum. Even heen en weer naar Farum. Op de terugweg wil ik uitstappen op station Emdrup, om daar een kerk te fotograferen die voorkomt op ranglijstjes van zaken die je beslist moet fotograferen in Kopenhagen (zij het ruim onder de Kleine Zeemeermin en Nyhavn).

Alle S-togs, behalve die halve ringlijn F, doen station Kopenhagen H aan. Maar geen enkele S-tog heeft hier zijn begin- en eindpunt. Ze vertrekken van 2 perrons; één voor de treinen zuidwaarts, en één voor die naar het noorden. Per perron hebben ze 2 sporen tot hun beschikking. Gemiddeld vertrekt er eens per minuut een S-tog van Kopenhagen H.

Eergisteren zag ik in het spoorwegmuseum een S-tog van de generatie 1. Die heeft met de huidige treinen van de 4e generatie alleen zijn felrode kleur gemeen.

Het design van deze nieuwe treinen is heel apart. Allereerst valt de grote breedte op. De trein buikt helemaal uit over het perron. Binnen zit je ook op heel brede banken, waar gemakkelijk 3 magere volwassenen naast elkaar zouden kunnen plaatsnemen. Het lijken wel chaise longues.

Verder is een zeer ruime fietsenstalling aan boord. Ook die digitale routestrip is wel apart. 




Officieel staat het traject Kopenhagen – Farum bekend als Hareskovbanen. Die dateert van ver voor de invoering van de S-tog: uit het begin van de 20ste eeuw. Het regionale spoortje raakte in de loop van de eeuw in een staat van verval. In 1954 werd zelfs een deel van de lijn gesloten.

Pas in 1977 werd de Hareskovbanen opgekalfaterd tot S-toglijn. Niet voor niks, zo te zien. De trein is druk aan het begin van de avondspits; zeker vanaf station Nørreport.

De lijn is, dank zij wat slingers, 27 km lang en de tog stopt tussen Kopenhagen H en Farum 16 keer, waaronder op de naamgever van de lijn: Hareskov. De rit duurt 40 minuten. Vanuit de trein zie je de uitwerking van het Vingerplan: dichtbebouwde woonwijken aan weerszijden van de baan. Bij de stations zijn er parkeerterreinen en fietsenstallingen.

Een man, een spoorwegfunctionaris, loopt telkens op en neer door de trein. Hij heeft een klembord bij zich met een lijst, waarop hij telkens iets aantekent, met een gekwelde, getergde blik op het gelaat. Ik zie hem wel 7 keer langskomen. Daarbij kijkt hij spiedend in de rondte. Misschien is hij bezig met een kwaliteitsonderzoek. Het kan ook zijn dat hij tot taak heeft, de reizigers te tellen; of het er na corona nog steeds 360.000 per werkdag zijn.

Farum, het eindpunt, een forensendorpje met 18.000 inwoners. Er stopt een heel regiment bussen bij het station, waarmee je verder het platteland op kunt reizen.

Farum is gebouwd rond het Kulturhus, waar alles onder één dak gevestigd is waaraan je behoefte hebt in zo’n plaatsje op een vrij grote afstand van de grote stad. Het Deense Kulturhus biedt niet alleen cultuur (bibliotheek, theater) maar ook artsenpraktijken, kinderopvang, etc.

De afgelopen jaren is het Kulturhus ook doorgedrongen in Nederland; je vindt ze vooral in kleinere plaatsen op het platteland.

Daarnaast is in ons land ook het Odensehuis in opkomst. Dat is een instelling voor (beginnend) dementerende bejaarden en hun mantelzorgers en familie. Het is bedoeld voor activiteiten, geven van informatie en uitwisseling van ervaringen, en dat alles in een grote, gezellige huiskamer. Het eerste Odensehuis is, het mag geen verrassing zijn, geopend in Odense, en wel in 2001.

Denemarken maakt school in Nederland, maar ik heb in ons land nog geen sportpark gezien dat Idrætspark heet. Misschien komt dat ook nog wel.

Richting Kopenhagen is de S-tog veel minder vol dan richting Farum, zoals wel in de lijn der verwachtingen lag. ’s Morgens is het vast en zeker andersom.

Nu die bijzondere kerk. Het is de Grundtvigskirke, genoemd naar de 19e-eeuwse predikant, dichter en historicus Nikolaj Grundtvig. De kerk staat in de grote noordelijke wijk Bispebjerg. Die wijk heeft een S-togstation op de ringlijn, maar de kerk ligt dichter bij station Emdrup. Daarvandaan weet ik hem, met lichte verdwalingen, toch binnen een kwartiertje te bereiken.

Die kerk, nu in de restauratiesteigers, zie je ook niet over het hoofd. Hij werd gebouwd in de periode 1921-1940, naar een ontwerp van de architect Peder Jensen-Klint. Het gebouw grijpt aan de ene kant terug op de gotiek uit de middeleeuwen, maar is ook een puntgaaf voorbeeld van wat in Duitsland Backsteinexpressionismus heet, verwant aan de Amsterdamse school.

5 miljoen bakstenen zijn er gebruikt voor de bouw. Met 1800 stoeltjes is het de kerk in Denemarken die de meeste bezoekers kan herbergen – al haalt dit aantal het niet bij sommige kerken in de Nederlandse bijbelgordel. Het kerkgebouw harmonieert perfect bij de huizen in de omgeving, allemaal uit hetzelfde tijdperk, en er is een mooie gezichtslijn vanuit het kerkhof.



Emdrup

Terug naar station Emdrup en daarvandaan met S-toglijn B terug naar Kopenhagen H. Daar pak ik de IC naar Odense. Deze keer zit ik in een trein die de ‘Oude Lijn’ neemt via Roskilde. Tot Høje Taastrup, 20 km ten westen van Kopenhagen H, rijden de S-togs van lijn B parallel aan de IC’s, op 2 eigen sporen.

Het kan in de Regio Hoofdstad trouwens niet op met het railvervoer. Er staat nog meer op stapel. Na de tram van Odense en Aarhus is hier het 3e Letbane-project in wording. Het gaat om een 27 km lange lightrail-lijn met 29 haltes. De lijn gaat lopen van Ishøj naar Lundtofte en vormt, net als S-toglijn F, een halve ring, maar dan iets wijder, en geheel buiten de gemeente Kopenhagen.

Die lijn komt te lopen door een gebied waar flink gebouwd word, en doet ook 2 ziekenhuizen en een technische universiteit aan. Bij 6 haltes zul je kunnen overstappen op de S-tog.

Op deze site kun je al een rit meemaken over het tracé van de lijn, nu nog per auto en sterk versneld. Waar je op de video een groen vlak ziet, zal een tramhalte komen. T.z.t. zal de rit per tram een klein uur duren.

Men hoopt op deze lijn 45.000 passagiers per dag te vervoeren. De lijn gaat open in 2025, hetzelfde jaar dat er volgens een heel recent plan een rechtstreekse trein Amsterdam – Kopenhagen gaat rijden. Bij lezers en welzijn zou ik in 2026 weleens kunnen terugkeren naar de Deense hoofdstad.
  

Tot hiertoe gepubliceerd op 15 oktober 2023           

Overstappen in Bramming

‘Deense Neus’ op station Odense

Even terug naar zondag 10 september. Deze dag ga ik 2 regionale lijntjes verkennen, beide gereden met Arriva-dieseltjes. Eerst staat Ribe op het programma, de oudste stad van Scandinavië, gelegen aan de westkant van Jutland. Ik kom er door in Odense de IC naar Esbjerg te nemen en in Bramming, even onder Esbjerg, over te stappen op de boemel Esbjerg – Ribe – (Niebüll). 

In de IC komt de conductrice zeggen dat het ontbijt gereed staat op de bekende plekken in de 1e klas, hoewel het al na 9:00 uur is. Misschien gelden op zondag andere tijden dan doordeweeks. Maar ik heb me net in het hotel vol zitten stouwen, dus laat mijn beurt maar voorbij gaan. 

In elke trein is er een AED beschikbaar. Die heet in Denemarken optimistisch ‘Hjertestarter’.

We slaan 5 stoptreinstations over en stoppen pas in Middelfart, een naam waar een Engelsman misschien om zou lachen (maar dat zou wel erg flauw zijn). Daarna de Kleine Belt over, waarop in de verte een miniem zeilscheepje vaart, en een stop in Kolding, waar ik op de heenreis, afgelopen donderdag, moest overstappen. Een gebogen man met een snor, een grote afvalzak en oranje hesje is vuil aan het ophalen.

Na een stijf uur, gerekend vanaf Odense, bereiken we het overstapstation Bramming.

De dienstregeling op het lijntje Esbjerg – Ribe – (Niebüll) is ’s zondags aan de dunne kant, uurdienst, en ik moet maar liefst 50 minuten wachten op mijn aansluitende trein. Ik ga het dorpje Bramming dan maar bewandelen. Het valt onder de gemeente Esbjerg, waarvan ik nu dus ook kan zeggen dat ik er geweest ben. 

Het meest opvallende in Bramming is het beeldenpark bij de openbare bibliotheek tegenover het station. Verder is er een grafheuvel uit het Bronzen Tijdperk, die in de 19e eeuw geplunderd is door amateurarcheologen. 

Ik wandel ook nog een stuk door het winkelhart van het dorp. De snackbar heet Grillbiksen. Die grills zijn vast wel te bikken, maar hij zit dicht, net als de rest van de zaken hier. Om de tijd te doden, reken ik de kronen van alle artikelen in de etalages om in euro’s. Geld is ‘penge’ in het Deens; denk maar aan penningen of desnoods aan ping-ping. 

Je hebt er als toerist in winkels niets mee te maken, maar Denen tellen heel ingewikkeld, in de ogen van de hen omringende volken. Tot 50 gaat het nog vrij normaal, maar tussen 50 en 100 hanteren ze ineens het 20-tallig stelsel. Het lijkt wel wat op het Frans, waar ze 80 quatre-vingt noemen, 4 maal 20.

In het Deens heet 80 ‘firs’, wat een verbastering is van een veel langer woord dat 4-maal-20 betekende. 90 is ‘halvfems’, een afkorting van een heel lange kreet met de betekenis: het-5e-20-tal-half. Dus: 4 hele 20-tallen plus één halve, dat is samen 90; het klopt allemaal wel.

Toch vinden de Denen deze manier van tellen zelf ook wel wat omslachtig. In het bankwezen hanteren ze om verwarring te voorkomen een veel simpeler systeem, waarbij 80 otti heet en 90 niti. 

De trein naar Ribe komt binnen. Die gaat zoals gezegd eens per uur. En er rijdt er maar eens per 2 uur een door naar Niebühl. Doordeweeks is dat het dubbele: 2 per uur naar Ribe en 1 per uur naar Niebühl. Die laatste plaats ligt in Duitsland; dit is een internationale boemel die langs de westkust van Jutland afzakt naar het zuiden. Bij Tønder gaat hij de grens over. De spoorlijn is grotendeels enkelsporig.

Ribe, Deens-Fries-één-tweetje

In Nederland wordt vandaag de 30 graden weer aangetikt. Hier in Denemarken beleven we  een mistige, nevelige ochtend, wat niet ongunstig is voor het fotograferen. Het stadje Ribe lijkt wel speciaal opgericht voor fotografen. Waarheen je de blik ook wendt, je ziet een te fotograferen panorama voor je. 

Ik doe een van de 2 musea in Ribe over het Vinkingverleden van de stad: Museet Ribes Vikinger, tegenover het station. Het andere is een openluchtmuseum buiten de stad. Verder heeft Ribe met het Utrechtse Oudewater gemeen dat er een museum is over de heksenjacht in duistere eeuwen. 

De vrouw achter de kassa van het Vikingmuseum vraagt me of ze me wel mag vragen uit welk land ik kom. Dat houden ze vast en zeker bij voor het jaarverslag, en om er over te kunnen opscheppen: bezocht door mensen van tientallen nationaliteiten!
Dat mag ze vragen, hoor. Na de val van Rutte heb ik geen reden meer om me over Nederland te schamen. Een jaar geleden zou ik vermoedelijk gelogen hebben dat ik uit België kwam. 

Ribe, zoals gezegd de oudste stad van Scandinavië, is ontstaan kort na het jaar 700. Het was een handelsstad, net als Dorestad (Wijk bij Duurstede) was. De laatste stad is een aantal malen geplunderd door Vikingen die misschien wel uit Ribe kwamen. Ribe is gebouwd op een ideale plek: aan handelswegen, langs een rivier en op 5 km van de Noordzee. 

Een andere Viking-nederzetting in Denemarken was Nonnebakken, de ringburcht waaromheen vanaf 10e eeuw de stad Odense gegroeid is. Die burcht heb ik daar niet eens gezien. Maar dat kan ook niet; de burcht is voer voor archeologen. Bovengronds is er niets meer van te zien. Als ik het nazoek, blijk ik er wel overheen gelopen te zijn, in de buurt van het standbeeld van H.C. Anderson in een park ten zuiden van het centrum. 

Wat wel opmerkelijk is: de oprichting van Ribe geschiedde door een samenwerkingsverband van Vikingen en Friezen. De laatsten waren op de vlucht voor de Franken en zochten hun heil in het noorden. 

Dat is dan toch wel weer een heel ander narratief dan wat ik 4 jaar geleden hoorde bij een Vikingstentoonstelling in Leeuwarden. Daar hadden ze het vooral over het feit dat veel Friezen na 800 tot slaaf gemaakt waren door de Vikingen. Voor mij een openbaring: als halve Fries was ik blijkbaar ook een nazaat van slaven.

Schertsenderwijze schreef ik dat ik daarvan mijn hele leven nog de trauma’s met me had meegetorst (hoewel ik het zelf nog niet wist toen ik die morgen op de trein naar Friesland stapte). Ik zou best eens excuses én een flinke financiële compensatie kunnen eisen in Denemarken – waarbij ik wel ruimhartig genoegen wilde nemen met de helft van wat een volbloed-Fries zou beuren.

Gisteren was ik in Kopenhagen bij het machtscentrum ‘Borgen’ en dacht, ook schertsenderwijs, dat ik wel even kon aanbellen bij de Statsminister, wanneer ik de ‘penge’ tegemoet zou kunnen zien. 

Goed dat ik het niet gedaan heb. Ik vreesde in Leeuwarden al dat er misschien toch ook nog een snippertje DNA in mijn cellen zou zitten van een Viking-slavendrijver. Maar nu ik weet dat Friezen en Vikingen eendrachtig hebben samengewerkt om Ribe op de wereldkaart te zetten, wordt dat scenario des te waarschijnlijker. Er zal daar best eens een Vikingman een oogje gehad hebben op een Friezin, of vice versa. De Viking-vrouw in het museum is op zeker mijn voormoeder; zoiets wéét ik gewoon, zonder bewijs.
Ik kon er verder maar beter over zwijgen, om geen slapende honden wakker te maken van slavernijslachtoffers die straks nog geld van míj willen zien.  

Ribe was een bloeiende en rijke handelsstad, totdat het rond 1600 getroffen werd door een reeks rampen: overstromingen, verzandingen, stadsbranden, de pest. Feitelijk is dat alleen maar gunstig voor het monumentale aanzien van een stad, als de tijd er op een bepaald moment in de geschiedenis gestold is. 





Op het perron hoor ik voor het eerst op deze zondag, en meteen ook voor het laatst, kerkklokken beieren. Er doken laatst 2 kaartjes op in mijn timeline: de Europese landen met de meest vreedzame bevolking en die met de minst godsdienstige inwoners. Geenszins tot mijn verbazing kwamen die kaartjes voor bijna 100% overeen. Denemarken en Nederland kwamen op beide kaartjes voor.

Ik vraag me dan wel af, hoe ze de vreedzaamheid van een volk meten en hoe diep ze daarvoor in de geschiedenisboeken duiken. Denemarken en Nederland hebben zelfs nog een keer samen geknokt tegen Zweden. Dat was in 1658-1660, en het draaide, ook niet verrassend, om handelsbelangen. De Nederlandse zeeheld Michel de Ruyter is het eiland Funen toen binnengevallen om de stad Nyborg te ontzetten. 

Oh ja, die kerkklok die ik meende te horen, is in werkelijkheid de bel van de automatische overwegbomen. Mijn trein komt eraan. 

Ik had verwacht dat ik ook op de terugweg 50 minuten zou moeten doorbrengen in Bramming, maar het tegendeel is het geval; juist een krappe overstap, waarvoor we nog moeten rennen met een man of 30.


Svendborg, onverwachts pareltje

Als ik ben teruggekomen in Odense, wil ik de middag vol maken met een ritje naar Svendborg. Deze stad ligt aan de zuidkust van Funen en is, met slechts 27.000 inwoners, toch wel de 2e stad van het eiland. Dat is alles wat ik weet; ik heb er vooraf vrijwel niets over opgezocht. 

De Svendborgbane is net zo’n spoorlijntje als dat naar Ribe: grotendeels enkelsporig  en bereden door Arriva. De 48 kilometer lange lijn dateert van 1874 en viert volgend jaar dus zijn anderhalve-eeuwfeest.

Ook alweer zo’n dunne lijn met een dito frequentie. Op zondag rijdt er één trein per uur van Odense naar Svendborg, en verder ook nog één per uur tot Ringe, halverwege; het enige dorp van betekenis onderweg. De lijn telt 14 stations inclusief begin- en eindpunt; een rit duurt ongeveer 3 kwartier.

De eerste 3 tussenstations, Odense Sygehus, Fruens Bøge en Hjallese, liggen in de gemeente Odense. Hjallese is tevens het eindpunt van de tram, en ik ben er op mijn eerste dag in Odense al geweest (zie deel 1 en zie de foto hieronder). 

Op deze zondagmiddag wordt de rit gereden met een 2-baks treintje. Het uitzicht bestaat eerst uit dat inmiddels overbekende saaie Deens landschap. Maar tegen het eind van de rit begint het land licht te heuvelen en is er hier en daar een stukje bos te zien.

Heel het Deense spoorwegnet doen tijdens een vakantie van 7 dagen, dat is vrijwel ondoenlijk. Maar ik heb nu wel al het spoor op Funen bereden. Het bestaat uit de doorgaande lijn Middelfart – Nyborg, en dit zijlijntje naar Svendborg, met Odense als T-kruising.

Dat was 100 jaar geleden wel anders. Er lag op Funen een dicht vertakt net van spoorwegen die vrijwel elk dorp, elk gehucht aandeden. Zo had de lijn naar Svendborg 3 zijtakken naar Faaborg, een miniem stadje aan de zuidkust, dat een waar spoorwegknooppunt was. Ook lag er een spoorlijn Ringe – Nyborg. Al deze lijntjes zijn opgedoekt in de 50’s en 60’s.

In Svendborg is de Deense container-gigant Maersk, om niet te schrijven: Mærsk, gegrondvest. De haven heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld van zee- tot jachthaven. 

Een fotorondje door een stad die Ribe evenaart in fotografeerbaarheid. Op de bovenste foto de oudste woning van de stad, uit 1560. Het was in de 19e eeuw een herberg en is tegenwoordig museum.









Svendborg. Rechtrsonder: het station


Naar Aarhus en niet naar Aalborg



Vejle Fjord en 3x station Aarhus

4x Aarhus

De nacht daarop droom ik dat ik in de ontbijtzaal alles uit mijn tengels laat vallen: dienblad, koffie, borden, yoghurt, de hele bliksemse boel. Vanmorgen laveer ik dus extra voorzichtig. Er klinkt wel gekletter van vallend vaatwerk, maar IK ben het niet; het is deze keer een serveerster die de boel op de grond laat donderen.

Er zitten 2 complete schoolklassen in de zaal; een leven als een oordeel. Snel wegwezen naar het station! Ik heb toch al een ambitieus, tijdrovend programma op mijn laatste vakantiedag: helemaal heen en weer naar Aalborg, in het noorden van Jutland, en onderweg ook nog even kijken in Aarhus. Aarhus en Aalborg zijn respectievelijk de 2e en 4e stad van Denemarken.

Ik heb Aalborg uitgesteld tot de laatste dag; er waren tot en met gisteren werkzaamheden op het traject tussen Fredericia en Skanderborg, dat zo’n 15 km onder Aarhus ligt. Een mega-rit per vervangende bus. Daar had ik geen zin in; dat kost allemaal nog meer tijd. De trein doet lang genoeg over de rit van Odense naar Aalborg: 3 uur. Aarhus ligt op de helft en de trein maakt er kop.

Ook op het station van Odense zie ik 2 schoolklassen op reis. Allemaal brugpiepers; het is blijkbaar het seizoen van de kennismakingsweken op middelbare scholen. Ik schiet in de lach: een jongen heeft zijn teddybeer meegenomen; er steekt een vriendelijke berenkop uit zijn rugzak. Ik weet wel wie er het komende jaar gepest gaat worden in die klas. Tenzij hij de pias van het stel is en de lachers op zijn hand probeert te krijgen.

In de trein pik ik de stoel in van iemand die helemaal van Kopenhagen naar Aalborg had gewild, maar niet is op komen dagen.

De trein is een diesel. Het verbaast me, maar nog niet de helft van het Deense spoorwegnet is geëlektrificeerd. Op Jutland rijdt boven de lijn Fredericia – Esbjerg alleen de tram van Aarhus onder de draad, en die bestaat nog maar sinds heel kort. Maar er loopt een grootscheeps elektrificatieprogramma voor het hele spoorwegnet; zie de gelinkte pagina voor technische details.

Op de trajecten die wel van een bovenleiding voorzien zijn, zijn alle bovenleidingsportalen verroest, meende ik eerst te zien. Maar ze zijn van cortenstaal, een staallegering die niet kan roesten, maar wel een roestkleur heeft. Ik had er nog nooit van gehoord. Nu kan ik er wel donder op zeggen dat ik dat begrip binnenkort voor de 2e keer tegenkom. Dat zal ook echt het geval zijn, nl. in dit stuk over Noord-Brabant.

Een dikke man in de coupé zit nu al een hele tijd erg luidruchtig te telefoneren. Zijn gesprekspartner is misschien hardhorend. Twee dames die op een laptop proberen te werken, krijgen er genoeg van en gaan uiteindelijk toch protesteren. De dikke man verwijst korzelig naar de stiltecoupe. Waarop de dames tegenwerpen dat die al vol zit, waarna de man ijskoud zijn geschreeuw herneemt.

Hé, versta ik nu ineens Deens? Ach nee, ik maak een hoop op uit de gebaren. En treinreizigers zijn overal ter wereld hetzelfde. Deze scene had geen ondertitels nodig.

Hij blijft luidruchtig doorbellen tot we Fredericia naderen, waar hij er gelukkig uit moet. De stad is genoemd naar koning Frederik de zoveelste, die hier rond 1650 een fort liet bouwen. Frederik III om precies te zijn.

In Jutland wordt het landschap heuvelachtiger en bosrijker. Nu komt er de klad in de tot nu toe vrij vlot verlopen reis. We staan ruim 10 min stil bij een plaats, genaamd Børkop. Daarna uitzicht op een stuk zee in de mist. Het staat op de kaart als Vejle Fjord.

We rijden kilometers lang in een matig tempo over het linkerspoor; het rechter staat vol met werktuigen. Voor station Vejle staan we een hele tijd stil en gaan daarna weer langzaam naar rechts. Ja, we zitten tussen Fredericia en Skanderborg, het traject dat afgelopen week gerepareerd is. Ik had het kunnen weten…

Als we uiteindelijk Aarhus naderen, met dik 20 minuten vertraging, klinkt er uit de luidspreker een langdurig geratel. Ook deze keer heb ik geen tolk nodig om te raden wat er aan de hand is: de trein wordt vast opgeheven in Aarhus, wegens opgelopen vertraging.

Helemaal in de roos; we gaan niet verder. Iedereen, ook die hele bulk brugpiepers, begeeft zich nu morrend naar spoor 3 waar over een minuut of wat de boemel naar Aalborg zal vertrekken. Ik heb er helemaal geen zin meer in; dan duurt het allemaal nog langer.

Even een toiletbezoek. De stations-WC van Aarhus is vermoedelijk de laatste in Denemarken die niet werkt met digitale betaal- en toegangspoortjes. Er moet een munt van 2 kronen in. Een 20e–eeuws prijsje, 28 eurocent. Helaas heb ik gisterenavond mijn laatste briefje van 200 uitgegeven in een restaurant in Odense, en de serveerster het wisselgeld laten houden. Geen Deens muntje in mijn bezit.

Een bejaarde man overziet de situatie, trekt zijn portemonnee en overhandigt mij een muntje met een gat erin, 2 DKK. Hij is meteen ook weer verdwenen, om te ontkomen aan de lange litanie van dankbetuigingen en omstandige explicaties van de situatie, die hij vreest van me te moeten horen.

Ik kan me niet onttrekken aan de indruk dat ik een ontmoeting heb gehad met dé Deen. Die hork van een beller in de coupé was een uitzondering, of misschien wel een Zweed.




Ik loop een rondje door het winkelhart van Aarhus, langs een lelijk modern raadhuis en een monumentale kerk. Geen idee waarom gemeentehuizen en kerken tot mijn favoriete foto-objecten behoren in een vreemde stad. In de eerste heb ik 25 jaar een moeizame boterham bij elkaar geploeterd, en de laatste betreed ik alleen op open monumentendagen.

Maar nu krijg ik ineens de pest in dat ik Aalborg gemist heb. Het is met mij zo gesteld: als ik naar Aalborg wil, dan zál ik ook naar Aalborg. Enfin, ík terug naar het station, om de volgende IC te nemen. Ook die arriveert weer bijna een half uur te laat. Des te beter, anders had ik hem niet gehaald.

Maar hij vertrekt niet. Het licht gaat een paar keer uit en weer aan. Er zit ook vrijwel niemand in. Uiteindelijk geef ik het maar op en stap uit. Op de CTA staat dat ik ook niet meer in mag stappen.

Denemarken blijkt toch een heel normaal spoorbedrijf te hebben. Geen foutloos parcours, zoals vorig jaar in Luxemburg, waar in 4 dagen tijd echt geen enkele bus, tram of trein uitviel, of zelfs ook maar 5 minuten te laat was.

Nu zal ik Aalborg niet zien, pruil ik, althans niet in deze vakantie. En ik had nog wel zo graag de 57ste breedtegraad willen overschrijden; weliswaar nog verre van de poolcirkel, maar toch. Aan de andere kant: in Aarhus bevindt ik me nu al dichter bij de noordpool dan ooit: 56 graden en 9 minuten noorderbreedte, tegen 55 graden 59 minuten, die keer in Leith bij Edinburgh.

Quartier Latin

Daarom loop ik dan toch nog maar iets verder door naar het noorden, naar de wijk aan de noordkant van het stadscentrum: Latinerkvarteret, Quatier Latin. Die wijk is al in de 15e eeuw ontstaan op de plek waar ooit fortificaties lagen uit de Vikingtijd. Maar pas aan het eind van de 20ste eeuw kreeg hij zijn van Parijs afgekeken naam.

De wijk bestaat uit smalle straatjes met veel winkels en restaurants en heeft een heel opwindend nachtleven, naar verluidt. Goed, de meest noordelijke plek waar ik ooit geweest ben, is Quartier Latin. 

Het begint te plenzen, en ik vlucht een warenhuis binnen, ook al voorzien van een Franse naam: Magasin du Nord, de Deense Bijenkorf, zeg maar. Op de lange rij van terrassen langs een rivier moet het goed toeven zijn bij betere weersomstandigheden.

Als ik nu de rest van de middag eens de tram nam, de gloednieuwe Letbane van Aarhus? In de smalle straten van het centrum zie ik hem niet rijden, dus terug naar het station.

Letbane Aarhus: echt een koopje, maar nog geen knaller

De tram van Aarhus werd in fasen in gebruik genomen van 2017-2019. Het was de eerste nieuwe tramverbinding in Denemarken, sinds in 1972 in Kopenhagen de laatste tram naar de remise was gereden. En meteen ook maar een kloek tramnet, maar liefst 110 km lang, volgens de officiële opgave.

Hoezo, zo’n enorm net? Er is slechts 12 km nieuwe rails voor aangelegd. Verder maakt de tram gebruik van 2 oude spoorlijnen, die naar Odder, ten zuiden van Aarhus (27 km lang) en die naar Grenaa, aan het Kattegat in het oosten van Jutland (69 km lang). Ik kom maar tot 108 km in totaal, maar wie kijkt er op een kilometer meer of minder op zo’n afstand?

Op de lijnen naar Odder en Grenaa reden er tot de invoering van de Letbane dieseltreinen. Het tramproject omvatte dus: aanleg van 12 km trambaan op maaiveld en niet minder dan 96 km bovenleiding boven bestaand spoor.

Het prijskaartje vermeldde een bedrag van 2,4 miljard Deense kronen. Dat lijkt heel wat, maar het komt neer op slechts 320 miljoen euro. Veel? Het is een koopje! In Utrecht kostte alleen dat lullige lijntje van 8 kilometer naar Utrecht Science Park al meer. Maar we zouden het OV in Denemarken niet meer vergelijken met dat in NL; dat had ik geloof ik beloofd.

Hoe kunnen ze het ervoor doen? Hoe dan ook, het resultaat zie je op dit kaartje. De nu gerealiseerde tramlijnen zijn blauw; de lichtrode lijnen duiden op mogelijke uitbreidingen van het net; grootse plannen, hier.    

Kaartje: Metrophil, overgenomen van Wikipedia (Engels), Aarhus Letbane

De lijnvoering op dit kaartje klopt niet helemaal. In werkelijkheid rijdt Lijn L1 van Aarhus station over de voormalige spoorbaan naar Grenaa. Lijn 2 loopt van Odder naar het station en daarna verder door Aarhus: via de universiteit en een ziekenhuis. Sommige ritten op lijn L2 komen ergens ten noorden van Aarhus weer uit bij het spoor naar Grenaa.

De rit naar Odder duurt 3 kwartier. De tram daarheen rijdt 2 keer per uur, en er zijn nog eens 2 ritten per uur naar Maarslet, halverwege. Grenaa bereik je in 72 minuten vanaf station Aarhus. Ook daar 2 treinen per uur naar het eindpunt, en 2 naar Halfweg, of liever: Hornslet. Het traject van L2 naar het universiteitsziekenhuis wordt 8 keer per uur gereden, waarna sommige trams nog doorrijden naar sommige andere eindpunten in de stad.

Ik neem de tram naar Odder; heen en weer naar Grenaa haal ik voor donker niet meer. De trams zijn speciaal ontworpen voor het net van Aarhus, en zien er erg robuust en wat plomp uit. Voor L1 naar Grenaa hebben ze trams die 100 km per uur halen in plaats van 80; anders komt er helemaal geen einde aan de rit.

Je kunt een enkeltje kopen in een automaat op het halteperron, als je geen Rejsekort hebt. Het gaat volgens een zonesysteem. Odder is 6 zones, Grenaa 10, voor die reis waar bijna geen einde aan komt.

Dit is echt streekvervoer, wat betekent dat het rond deze tijd druk is met studenten en scholieren. Eerst rijden we parallel aan het spoor richting Skanderborg, op 2 aparte tramsporen. Daarna gaat het door een zeer landelijke streek, langs geelgeworden gras.

Je fiets mag mee, en de tram produceert een plezierig kedeng-kedeng geluid.

Aangekomen in Odder, koop ik een kaartje voor de terugweg. Intussen rijdt de tram weg, en ik ga hier een half uurtje rondkijken. Het station is reusachtig, voor wat maar een eindhalte is van een tramlijn. Ooit kon je hier de trein nemen naar Horssens, waar ik vanmorgen nog langsgekomen ben. Maar die particuliere spoorlijn is al lang geleden opgeheven.

Op de valreep leer ik nog weer een nieuw Deens woord. Een bromfiets is een ‘knaller.’

De Letbane is nog niet helemaal een knaller. Ik twijfel eraan of dit betrekkelijk goedkope tramproject nu wel zo’n succes gaat worden. Op dat hele net van meer dan 100 km zijn in 2022 maar 17.000 reizigers per dag vervoerd. Dat was nog een jaar met een coronawinter. Hopelijk is het vervoer sindsdien nog wat aangetrokken. Maar om 17:45 ziet het tramperron bij station Aarhus er als volgt uit:

Nee, er staan geen drommen reizigers achter me. En nee, het is ook niet zo dat alle trams net vertrokken zijn.

Ik was ook een beetje op ‘drift’ geraakt met die vertragingen, vanmorgen. Op de terugweg lijken de problemen voorbij te zijn.

Treinreizigers van Aarhus naar Kopenhagen zijn dik 3 uur onderweg. Je moet om het Kattegat heen en daarna de Kleine en de Grote Belt oversteken. De trein legt een afstand van 300 km af, terwijl beide steden hemelsbreed maar 150 km uit elkaar liggen.

Ze moesten ook maar een spoorbrug over het Kattegat aanleggen, vind ik. Daar blijken inderdaad plannen voor te bestaan: van Kalundborg (dat vroeger altijd op de afstemschaal stond van radio’s) naar ergens tussen Odder en Aarhus, met het eiland Samsø als bruggenhoofd. 38 km brug in totaal.

Ze zijn in Denemarken niet te beroerd om flink te investeren in infrastructuur. Maar dit verschrikkelijk dure project hebben ze toch maar in de ijskast gezet tot na 2050.

Na Fredericia komt het moment dat ik wist dat zou komen: een reizigster kan dank zij een reservering aanspraak maken op de stoel waarop ik zit. Tot Odense moet ik genoegen nemen met een klapbankje.


De rest is terugweg

‘De rest is terugweg’ is mijn gebruikelijke Jantje-van-Leiden waarmee ik me graag afmaak van een thuisreis. Die van mij, op woensdag 12 september van Odense naar Leiden Lammenschans, leg ik klok-rond af, van kwart voor 9 in de ochtend tot kwart voor 9 in de avond. Er gebeurt onderweg weinig vermeldenswaards.

Als we Denemarken verlaten, bedenkt ik dat ik helemaal vergeten ben om gravad laks (een zalmgerecht) op knäckebrød te proeven. Het is dé lekkernij in Scandinavië. Ik heb in Denemarken Indisch gegeten (2x), Chinees, Italiaans (2x) en Frans, maar nooit Deens. Een extra reden om nog eens terug te keren in een vakantieland dat me uitstekend bevallen is.  

Frans Mensonides
29 oktober 2023
Er geweest: donderdag 7 t/m woensdag 13 oktober 2023



© Frans Mensonides, Leiden, 2023